Ging ik een boek schrijven zonder ik-persoon…

Deze zomer hoorde ik mezelf vertellen over de keuzes die je moet maken bij het schrijven van een persoonlijk verhaal, alsof ik wist hoe dat moest. Ik gaf workshops aan jongeren bij Taalbaas.nu. Je hebt er vast van gehoord, 24% van de 15-jarigen kan niet genoeg lezen om teksten echt te begrijpen, dus is er een leesoffensief van schrijvers, dichters, acteurs en andere woordkunstenaars.

Superinspirerend was het. En leerzaam – in elk geval voor mij. Dat ik ging uitleggen hoe het moest, terwijl ik (weer eens) met mijn eigen tekst overhoop lag.

Ik wil namelijk dit keer een boek schrijven zonder ik-persoon. Als auteur ben ik weliswaar de ‘alwetende verteller’, en ik kom notabene zelf in het verhaal voor, maar een ik-persoon als expliciete verteller wil ik niet. Dat heb ik in Het pauperparadijs en Ondanks de zwaartekracht al gedaan. Dit keer moeten het scènes worden, niet zozeer bespiegelingen. Show don’t tell.

Alleen: hoe krijg je dat voor elkaar? Deze maanden schrijf ik de eerste hoofdstukken, en dat betekent: zoeken naar de vorm. (De tweede helft van een boek schrijf altijd veel sneller, als de vorm duidelijker is, dus ik ben hier al een tijdje mee bezig.) Ik zit ermee dat dit boek soms een portie ‘informatie’ vergt. Leuke, interessante informatie, dat wel. Maar als ik het achter elkaar opschrijf, zonder een ik-persoon die erop reageert, wordt het al snel een saaie opsomming, hoe leuk ik de zinnen ook opbouw.

Ik moet bekennen: ik heb het eerder geprobeerd. In Ondanks de zwaartekracht wilde ik mezelf weglaten. De levens van danseres Steffa Wine en stadsontwerper Cor van Eesteren moesten voor zich spreken. Dat bleek niet te werken. De ik-persoon was cruciaal, om te beginnen voor de duiding. In het gewone leven is het vaak gissen naar de betekenis van wat er gebeurt, van een boek wordt dat door geen lezer gepikt.

Voor dit nieuwe boek heb ik het antwoord nog niet gevonden. Maar ik geef het nog niet op en worstel nog even door.

Wie hoopt iets te leren van mijn blogjes komt helaas bedrogen uit. Schrijven is (voor mij): zoeken, vragen, proberen, opnieuw zoeken, en heel zelden (pas tegen het einde): de oplossing vinden.

Wordt voorlopig dus nog wel vervolgd ...

Verhalen in Virustijd

Een paar dagen geleden greep de desoriëntatie me bij de keel. Ik zat thuis als iedereen, en miste mijn lezingenpubliek. Ineens dacht ik: wat we in deze tijd nodig hebben zijn verhalen. Juist nu. Als afleiding, als troost, als gezelschap. En dat is precies wat ik als schrijver te bieden heb.

Toen heb ik contact gezocht met de bieb. Want online kan het nog wel. Een paar bibliotheken reageerden enthousiast en wilden het experiment aangaan. En ik vond andere schrijvers die met mij willen voorlezen uit eigen werk. Als onze bijdrage in deze bizarre tijd.

Deze week gaan we beginnen.

- Voor Bibliotheken Noord Fryslân, Theemomentje met de Bieb, óm de dag, om 3u, vanaf 1 april. Ik bijt het spits af, na de eerste week kijkt de bieb of ze verder gaan, dan komen er ook andere schrijvers. Dus hoe meer luisteraars des te meer verhalen. https://www.ontdekdebieb.nl/nieuws/online-lezen-met-bestseller-auteur-suzanna-jansen-.html

- Voor Bibliotheken Mar en Fean doe ik op 1 april, 20u30 mijn eerste online lezing, over WAEL. Over veerkracht in tijden van rampspoed. Daar kunnen we ongetwijfeld inspiratie uit halen. https://www.facebook.com/bibliothekenmarenfean/

- En voor de Bibliotheek Aanzet en Bibliotheek Amstelland, Koffie met Verhaal, elke weekdag om 10u30, vanaf 6 april ga ik ook lezen, afwisselend met de fantastische schrijvers Eva Vriend en Aukelien Weverling.

Hoe Halbe mij aanzette tot dit boek

Als meisje wilde ik balletdanseres worden. Niet als kinderfantasie, maar echt. Hoe kon ik vermoeden dat ene Halbe Zijlstra me 25 jaar later zou dwingen hierover te schrijven? Toen de staatssecretaris van Cultuur in 2011 kunstenaars wegzette als hangend aan een ‘subsidie-infuus’, kon ik niet anders dan teruggaan naar mijn droom (die niet gelukt is).

Ik móest opschrijven waarom we kunstenaars nodig hebben. Acteurs voor toneel en tv, schrijvers voor boeken en scripts, dansers, musici, filmers, beeldhouwers: dwarsdenkers om op ideeën te komen die een mens nooit eerder aan heeft gehad. Voor alle dingen die maken dat het leven meer is dat alleen óverleven.

Ik koos twee razend interessante kunstenaars van begin 20ste eeuw om met mijn eigen verhaal te verweven. Stadsontwerper Cor van Eesteren en danspionier Steffa Wine. Om te laten zien hoe kunstenaars die 100 jaar geleden werden weggezet als rare types, meer sporen hebben nagelaten in onze tijd dan iemand toen voor mogelijk had gehouden. En dat we daar dus ook kunstenaars voor nodig hebben.

Telkens als ik vastliep in mijn tekst, dacht ik aan de staatssecretaris. Dan laaide onmiddellijk de schreeuwende noodzaak op om deze Halbe van een antwoord te voorzien. Dat werd dus Ondanks de zwaartekracht.

Ik ben trots dat het nu met een nieuwe kaft – en goedkoper – weer in de winkel ligt. (En dat Het Parool het precies om wat ik ermee bedoelde 5 sterren gaf.)

 

(Op de hoogte blijven van mijn werk? Hier kunt u zich inschrijven voor mijn nieuwsbrief.)

Waar doe ik het in hemelsnaam voor, dat geschrijf?

Wie mijn vorige blogs heeft gelezen vraagt zich dit ongetwijfeld af.

Niet voor de fun, dat is wel duidelijk. Dat ongewisse najagen van een vaag idee is niet het leukste wat er is. Je volgt dat idee omdat je denkt dat het een goed verhaal kan worden, maar pas als de compositie klaar is en je de laatste zinnen hebt geschreven – jaren later dus – kom je erachter of je een fata morgana hebt nagejaagd, of dat het echt een goed verhaal is. In de tussentijd lijkt er maar één reden om door te gaan: dat je bent begonnen

Ok, en ook dat je blijft hopen dat het goed wordt.

Maar waar dóe ik het voor?

Nou, hiervoor: dat er op een dag een echt boek is. Eentje die ik in mijn handen kan houden, een complete wereld, die ík hebt gemaakt. (En waar anderen – hopelijk – een tijdje in willen verpozen.) Dat gevoel is nauwelijks te overtreffen.

De vijf (lange!) jaren dat ik aan Ondanks de zwaartekracht werkte, sleepten de hoofdpersonen me er hoogstpersoonlijk door. Cor van Eesteren werkte zelf zeven jaar tegen de klippen op aan een ‘toekomststad’. Hij kreeg inkomen noch erkenning. Er leek geen licht aan het eind van de tunnel. Liefdesbrieven vol schreef hij over zijn wanhoop – en zijn hoop. Maar toen het resultaat er toch kwam, de Amsterdamse wederopbouwwijken waarin ik ben opgegroeid, vervulde hem dat met zo’n geluk dat hij er zelf ging wonen. Om zich elke dag te kunnen verwonderen dat zijn eigen schepping nu echt bestond.

Dat dit boek een nieuw jasje krijgt (en een lagere prijs, dat wilt u wellicht weten) geeft me bijna net zo’n tinteling. Ik weet het, het boek is al gerecenseerd (Parool ***** !! ) en zelfs genomineerd voor de Bookspot Literatuurprijs, maar dat valt in het niet bij waar het echt om gaat. Dat ik deze wereld, die ik heb gemaakt, volgende week als nieuw in mijn handen kan houden, dat ‘ie dan weer in de winkel ligt, en hopelijk nieuwe mensen erin zullen verpozen. WOUW!!

(Op de hoogte blijven van mijn werk? Hier kunt u zich inschrijven voor mijn nieuwsbrief.)

Een frisse start voor het nieuwe schrijfjaar?

Het was de bedoeling dat ik vóór het nieuwe jaar een beginnetje zou maken met mijn eerste hoofdstuk om 2020 zonder getreuzel te starten. Het verliep zo.

Op 30 december installeer ik me met een stapeltje geweldige historische documentatie en net als ik daarin wil gaan lezen, schiet me iets belangrijks te binnen. Het is 30 december, zo’n dag waarop je moet bedenken: wat wil ik in 2020? Ik pak pen en papier en begin te schrijven. ‘Focus’. Dat is het eerste wat ik opschrijf. Ik wil rust om aan mijn nieuwe boek te werken. Geen afleiding van de rest van het leven of van allerhande klusjes die bij het schrijverschap horen – mailtjes sturen, promotiedingen, rekeningen schrijven of betalen.

Ik neem uitgebreid de tijd om te bedenken wat ik allemaal níet wil, qua afleiding. En vervolgens wat ik allemaal wél wil. Focus dus. Veel tijd om geconcentreerd te werken. En om af en toe stil te staan en na te denken waar ik eigenlijk mee bezig ben. Samenwerking met anderen wil ik ook, niet steeds alles alleen – maar hoe? met wie? (Een eeuwig terugkerende vraag waar ik ook nog wel eens een blog aan zal wijden.) En ik wil tijdens die eenzame jaren van schrijven zo af en toe vast iets delen over mijn onderzoek – hoe? waar?

En zo schrijf ik maar door aan die lijst van wensen voor de toekomst. Begint u de ironie al te voelen?

Na een tijdje keer ik terug naar mijn geweldige documentatie. Ik lees en streep aan, schrijf de mooiste zinnen over – gehaast, want het kost allemaal al zoveel tijd. Tussendoor grijp ik af en toe naar mijn computer om op het internet iets op te zoeken over het moois dat ik in mijn documentatie tegenkom. Dan check ik gelijk even mijn mail, reageer snel op het een en ander, maak een lijstje met oudjaarsboodschappen, check tot hoe laat ik de winkels waar ik dan heen wil open zijn, en ga terug naar mijn leesmateriaal.

Tot mij een geweldig (ja, alweer geweldig) idee binnenvalt: hier zou ik een blog over kunnen schrijven! Over de voornemens voor het nieuw jaar en hoe ik reflecteer op mijn schrijverschap. En dus ga ik aan de slag. U leest hier het resultaat. Ik denk dat dit wel een samenvatting is van het schrijverschap-in-de-dagelijkse-praktijk.

En zo lukte het me alweer om deze blog te misbruiken als excuus om niet aan mijn boek te werken. Weet u nog dat eerste woord dat ik opschreef bij mijn wensen voor het nieuwe jaar?

Dat nieuwe boek, waar gaat dat eigenijk over?

Het is een eenvoudige vraag, logisch ook, en makkelijk gesteld. Casual in een beleefdheidsgesprekje of vanuit oprechte interesse. ‘Waar ben je nu eigenlijk mee bezig? Waar gaat je nieuwe boek over?’

Ik denk dat u dat ook wel wil weten.

Maar zodra die vraag is gesteld, breekt het zweet me uit. Want ik kan daar helemaal niet over praten. En zeker niet in een of twee zinnen tussen neus en lippen door. Het idee voor een boek is voor mij als een onvoldragen baby die niet te vroeg de veiligheid van de baarmoeder (de broedplaats) moet verlaten.

Vertel ik er namelijk iets over, dan reageert de ander. En dat is bloedgevaarlijk. Een opgetrokken wenkbrauw, een vragende blik, een iets te enthousiast instemmen met net niet dat wat ik bedoel – alles kan het idee dat uit niets meer dan lucht en hoop bestaat kapotprikken. Pas als een verhaal voldoende vorm heeft gekregen – en dat kan bij mij jaren duren – is het mogelijk er soms tegen sommige mensen iets over te zeggen.

Zelfs als het boek helemaal af is, blijft het een lastige vraag. Dan leer ik een zo beknopt mogelijk antwoord uit mijn hoofd voor in het sociale verkeer. Want eigenlijk kan ik de vraag alleen beantwoorden in de pakweg 70.000 woorden die het boek telt. Jarenlang ben ik dan bezig geweest met details, nuances, woorden, zinswendingen, leestekens, ritme, volgordes, kortom: op de vierkante milimeter. Het overzicht, het hele plaatje, dat ‘waar het eigenlijk over gaat’, onthult zich voor mijzelf pas echt als ik ga oefenen met erover praten. Als ik interviews en lezingen geef. En reacties krijg op wat het uiteindelijk is geworden.

Zover ben ik met mijn nieuwe boek nog lang niet. Ik ben pas net begonnen.

Ik hoop dat u nog even geduld heeft.

 

Héérlijk alles van je afschrijven!

‘Het lijkt me geweldig als je kunt schrijven!’

Die opmerking hoor ik vaak.

‘Zo heerlijk om alles van je af te schrijven!’

Ik knik dan vriendelijk en zeg dat ik schrijven eigenlijk helemaal niet zo makkelijk vind. Volgt een lach: dat nemen we niet serieus van zo’n succesvol schrijfster! Waarna ik achterblijf met het idee dat ik een rare ben. Want ja, de boeken die ik heb geschreven zijn gekocht, gelezen en gewaardeerd. Dat is fantastisch. Maar eerlijk gezegd zie ik daar niets vanzelfsprekends in.

U moest eens weten hoe ik tot mijn teksten ben gekomen. De gruwelijke onzekerheid die erbij hoort als je iets wil creëren. Voor mij in elk geval. Want ik vind schrijven helemaal niet ‘heerlijk’. Het grootste deel van de tijd weet ik zeker dat alles wat ik opschrijf te mager is, te weinig bijzonder, en dat er hoe dan ook niemand op zit te wachten.

En nee, dat is geen valse bescheidenheid. Was het maar waar.

Er zijn slechts twee fases in het schrijfproces waar ik van hou.

De naïve fase, de eerste, die waarin een nieuw, verrukkelijk idee nog onbezoedeld is en ik vrijuit mijn nieuwsgierigheid kan volgen. Er is nog geen twijfel opgedoken dat het idee misschien toch niet zo briljant/origineel/spectaculair/onmogelijk is.

En de laatste, waarin ik het hele verhaal eindelijk op papier heb en kan gaan lezen waar het eigenlijk over gaat. Om daarna al het overbodigs te schrappen. De fase van de opluchting. Ronduit.

Doorgaans heb ik een jaar of vier, vijf nodig om een boek te maken. De eerste fase beslaat een paar maanden, de laatste zo’n half jaar. De rest is dus niets meer en niets minder dan ploeteren in de duisternis met als enige opdracht: niet opgeven.

Dat u het weet.

Dit is mijn eerste blog. Vanaf nu zal ik proberen u af en toe iets te vertellen over het schrijven van mijn nieuwe boek. Wilt u op de hoogte blijven, schrijf u in voor mijn nieuwsbrief: mail @ suzannajansen.nl. Reacties zijn welkom.