Wachtlokaal Moskou
Moskou, juli 2000
‘Die 58 gestikte Chinezen in Dover? Ja, dat hebben we op tv gezien.’ De voormalige luchtmachtgeneraal uit Afghanistan reageert laconiek. Hij zou zelf zo in een container kruipen, ook na ‘Dover’. De sprong naar het westen ziet hij nu eenmaal als een Russische roulette. ‘Je hebt vijftig procent kans dat je goed terecht komt. Maar wat hebben we te verliezen? Hier in Rusland hebben we honderd procent uitzichtloosheid.’
De ex-officier - ‘Nee, nee, geen namen.’ - weet waar hij over spreekt. Hij wacht al acht jaar op de toekomst. Met zijn gezin van elf huist hij in drie uitgewoonde kamers in het ‘Afghanenkamp’ Zelenogradski, langs de snelweg van Moskou naar Archangelsk (1229 km). De bewoners van de vroegere vakantiekolonie willen allemaal naar het westen. Samen met de tienduizenden andere in Rusland gestrande vluchtelingen vormen ze een lucratieve markt voor de mensensmokkelbusiness.
Westerse ambassades in Moskou zijn druk doende de smokkelroutes in kaart te brengen, nu hun regeringen de toestroom van illegale migranten sinds enkele jaren als een ‘nationaal veiligheidsprobleem’ zijn gaan beschouwen. Moskou blijkt een van de beruchtste tussenstops op weg naar het westen. Wie zijn die mensen die hun leven wagen om naar Nederland te komen? Wat drijft ze? Zijn het gelukszoekers? Economische vluchtelingen? Kortom: wie zitten er nog in het wachtlokaal Moskou.
In de kamer van de generaal is het bloemetjesbehang gescheurd en de vloer bedekt met oud tapijt. Om te laten zien hoe het allemaal begon haalt hij een foto uit de zak van zijn tuniek: hijzelf in vol militair ornaat terwijl de president hem een medaille opspeldt. ‘Ik had een ministerswoning in Kaboel,’ zegt hij. ‘Auto’s, lijfwachten, alles.’
Maar in 1992 ging het mis. De mujahedeen verdreef het door Moskou geïnstalleerde bewind en iedereen die kon nam de wijk naar Rusland. De aanzienlijke militair schuilde met zijn gezin op een Moskous station, want de Russen die vroeger zijn ‘adviseurs’ waren staken geen vinger voor hem uit. Het was nota bene een Amerikaanse evangelist (‘de vroegere vijand’) die hem van de straat plukte en in een vluchtelingenkamp opnam.
Inmiddels geldt hij als veteraan van de illegale emigratie. ‘De meeste smokkelaars zijn charlatans,’ waarschuwt hij. ‘Ze nemen je al je spullen af en laten je ergens in een bos achter.’
Volgens Sergej, de coördinator in Zelenogradski, spreekt hij uit ervaring. In zijn kantoortje had de Rus in vertrouwen verteld dat de generaal zelf door smokkelaars was opgelicht. ‘Ik weet niet wat er met hem is gebeurd. In elk geval keerde hij berooid weer terug.’
Sergej is al 21 jaar sportleraar in het kamp en heeft de bewoners zien komen en gaan. De eerste golf vluchtelingen kwam op gang na de val van de Sovjetunie, het moment dat ook de staatssubsidie voor het vakantiehuis werd geschrapt. Om toch een paar banen te redden schakelde het centrum over op vluchtelingen, met financiering van internationale hulporganisaties. Behalve Afghanen zitten er ook Koerden, Iraniërs, Irakezen en Angolezen. Stuk voor stuk hoog opgeleide mensen. Sommigen zitten er al jaren, andere pas sinds vorige maand. En allemaal willen ze maar een ding: weg van hier. Niet dat erover wordt gepraat. Iedereen beraamt zijn plan in stilte. Je weet nooit wie je kan verraden, of erger: beroven.
Sergej is bezorgd om ‘zijn’ bewoners. Die doden van Dover, dat hadden zijn mensen kunnen zijn. Hij beseft dat ze zich in Rusland niet bepaald welkom voelen. Volgens de VN heeft Moskou sinds 1993 slechts 544 asielzoekers officieel opgenomen. In het kamp zijn het er twee van de 264. De rest is vogelvrij: zonder een verblijfsvergunning zijn ze een makkelijke prooi voor de politie, die ze regelmatig uitklopt.
De opvang in Zelenogradski is op z’n Russisch: de ontheemden moeten maar zien of ze als sjouwer of handelaar op de markt aan de kost kunnen komen. Voor de kamers moeten ze gewoon betalen. Slechts de allerarmsten - er zijn er die brandnetels en berkenbladeren plukken voor de soep - krijgen steun van een Franse hulporganisatie.
Welke routes en sluipwegen ze nemen naar West-Europa weet Sergej niet, maar soms vangt hij iets op over hun lot. ‘Er zijn net drie van onze Irakezen bij Sint-Petersburg gearresteerd, omdat ze de grens met Finland probeerden over te steken,’ vertelt hij. ‘Die krijgen drie tot vijf jaar cel.’ Dat het anderen wel lukt, blijkt uit de telefoontjes uit het buitenland. ‘’s Avonds is de lijn hier altijd bezet. Er wordt gebeld uit Nederland of België, Denemarken of Zweden.’
Soms rinkelt de telefoon voor Adala. ‘Mijn man zit in Nederland,’ vertelt ze. Ze is 35, komt uit Kaboel en woont met haar vier kinderen in een kamer op de vijfde verdieping. Kussens op de grond, twee bedden en in de hoek een kookstelletje van de hulp. Ze heeft de kamer opgevrolijkt met make-up reclames en koranspreuken. De oudste zoon, 15 jaar, dons op de bovenlip, werpt zich op als de man des huizes. Hij heeft Russisch geleerd op school, dus hij is de tolk voor zijn moeder.
‘Toen mijn man in Nederland aankwam durfde hij ons niet bellen,’ zegt Adala. ‘Hij had niet verteld dat hij een gezin had. Hij was bang dat hij zou worden uitgezet als dat bekend werd.’ Inmiddels is het geen geheim meer. Twee jaar al zit hij in een asielzoekerscentrum. Waar precies, dat kan of wil ze niet vertellen.
‘Papa ging vooruit vanwege Milab, mijn zusje,’ zegt de zoon. ‘Eerst kon ze nog lopen, daarna werd ze steeds zieker en er was niemand die ons wilde helpen.’
Adala vertelt dat het leven haar nog goed gezind was, in de tijd dat Milab werd geboren. ‘Ik ben heel jong getrouwd hoor,’ zegt ze, voor het eerst met een lach, ‘Ik was pas zestien. Ik zat nog op school. Mijn man was al 28.’ Na haar studie natuurkunde werd ze lerares op een lyceum in Kaboel, tussendoor kreeg ze vijf kinderen.
‘In 1993 zijn we gevlucht vanwege de oorlog,’ zegt ze. De kleine Milab, nog geen twee jaar oud, was toen al ziek. Volgens haar moeder als gevolg van een raketontploffing vlakbij huis. Met een paar koffers en tapijten trok het gezin via Pakistan naar Moskou. Ze hadden gehoord dat ze van daaruit naar een andere land konden doorreizen, maar al het geld was op tegen de tijd dat ze aankwamen.
Intussen ging het steeds slechter met Milab, ze kreeg last van verlammingsverschijnselen. Adala reikt naar een stapeltje foto’s in haar handtas: op de een is het nog een vrolijke peuter, op de ander een hologig meisje dat tegen een muur in het vluchtelingenkamp leunt, overeind gehouden door haar zusjes.
‘Mijn man werkte in de stad, en daar heeft iemand hem overgehaald met de smokkelaars mee te gaan.’ Hoe hij gereisd is weet ze niet, behalve dat hij drie dagen door een bos had moeten lopen. Hij had er rugpijn aan over gehouden. ‘Ze reizen altijd in groepen,’ weet de zoon, ‘meestal met zo’n vijftig mensen.’
Onderweg waren ze overgeleverd aan anonieme smokkelaars. Eerder al had de generaal verteld dat het vaak Afghanen zijn die hun landgenoten voor de overtocht werven, maar dat de Russische maffiabazen de touwtjes in handen hebben. ‘Het gebeurt allemaal in het geheim,’ had hij gezegd. ‘Je moet naar een bepaald metrostation komen, daar krijg je een telefoonnummer. Je belt, dan word je weer naar een andere plek gedirigeerd, en zo verder.’ Een enkeltje Nederland of België kost naar schatting tussen de vier en vijfenhalf duizend dollar. ‘Engeland is achtduizend,’ wist de militair.
De duurste reizen zijn het beste georganiseerd: een Russische paspoort met een echt visum zit dan bij de prijs inbegrepen. Er is een deal met Sjeremetjevo II, het internationale vliegveld bij Moskou, zodat de hele groep bij de douane zo mag doorlopen. Eenmaal aangekomen vernietig je het paspoort en zeg je: ik ben een Afghaanse vluchteling, ik zoek asiel.
Maar ook extra veel betalen biedt geen garantie. ‘Er doen verhalen de ronde over vluchtelingen verstopt in de buik een schip, die zonder pardon in zee werden gegooid toen er een politiecontrole dreigde,’ vertelde de generaal. ‘En er vertrekken schepen uit Letland die na een nacht varen de passagiers elders in Letland weer afzetten, met de mededeling dat het Duitsland is.’ Zelf kent hij Afghanen die een paar jaar geleden zomaar ergens op de Oostzee in rubberboten waren achter gelaten. Maar die hadden geluk: ze kregen zonder lange wachttijden asiel in Zweden, nadat ze door de kustwacht waren gered.
‘Herinner je je dat Afgaanse vliegtuig dat zogezegd was gekaapt en naar Londen vloog? Ze mochten allemaal blijven,’ zei de generaal. ‘Er was natuurlijk geen gijzeling, maar je moet toch iets verzinnen? De hele wereld weet dat het oorlog is in Afghanistan, en toch helpen ze ons alleen als we illegaal het land binnenkomen, of halfdood.’
De man van Adala werd over land gesmokkeld. Wellicht via Wit-Rusland en Polen, of via de veelgebruikte route Oekraïne-Hongarije-Oostenrijk. Daar worden regelmatig hele Afghaanse families aangetroffen, verstopt in een truck of wadend door de grensrivier.
Terwijl haar vader al weg was, hield Milab op met praten. ‘Er was een programma van de VN om gezinnen met zieke kinderen asiel te geven,’ zegt Adala bitter. ‘Een ander kind in het kamp mocht naar Amerika,’ vult haar zoon aan, ‘maar voor ons deden ze niets omdat papa illegaal naar Nederland was vertrokken.
Milab stierf acht maanden geleden, negen jaar oud, en werd op een moslimbegraafplaats in de buurt van Zelenogradski begraven. ‘Mijn man wilde meteen terugkomen toen hij het hoorde,’ zegt Adala. Ze staart voor zich uit. ‘Dat hebben we gelukkig uit zijn hoofd kunnen praten. Dan was al zijn moeite voor niets geweest.’
Gepubliceerd in HP/de Tijd en De Morgen