Het ontbrekende paneel
Belgrado, januari 2003
Achter de zware deuren van een voormalige bankkluis in het Nationaal Museum van Belgrado zijn twee Nederlandse kunstkenners aan het werk. De nieuwsgierigheid moet op hun gezichten te zien zijn. Een voor een roepen ze de nummers af van een inventarislijst met Hollandse en Vlaamse schilderijen. Depot-medewerkers met witte handschoenen halen de werken tevoorschijn. De experts bekijken ze en gaan dan fotograferen: voorkant, achterkant, zijkant. Het zijn niet de minste doeken: een Mondriaan komt langs, twee Van Goghs, maar een groot deel van de collectie draagt het label ‘anoniem’.
‘Nummer 1100,’ vraagt Lia Gorter, een van de Nederlanders. Op de lijst staat het stuk vermeld als: ‘De prediking van Johannes de Doper (Zie het lam Gods), onbekende Vlaamse meester, zestiende eeuw.’ Het blijkt een houten paneel met de bijbelscene van Johannes de Doper wijzend op de passerende Christus. ‘We zagen meteen dat het bijzonder was,’ zegt Gorter achteraf. ‘Maar we wisten niet dat het om zo’n spectaculaire vondst zou gaan.’
Lia Gorter is coördinator van de Stichting Cultuur Inventarisatie, die zich bezig houdt met het ontsluiten van collecties Hollandse en Vlaamse kunst, die als vergeten in buitenlandse depots zijn opgeborgen. Samen met een kunsthistoricus reist ze naar landen als India, Cuba, Rusland, om daar onbekende verzamelingen uit de Lage Landen te inventariseren. Ze leggen de stukken met digitale camera vast en kopiëren het archief.
Het bezoek aan Belgrado lag in de lijn der verwachting. ‘De laatste tijd krijgen we veel verzoeken van landen die bij de EU willen horen,’ vertelt Gorter. ‘Ze willen hun Europese gezicht oppoetsen, en dus hebben ze er ineens belang bij hun Hollandse en Vlaamse collectie te tonen.’ Zo ook Belgrado, dat in de communistische periode met de rug naar het westen stond, en in de nationalistische jaren negentig vooral naar zichzelf keek. Aan de vooravond van een ingrijpende renovatie vroeg het Nationaal Museum hulp bij het inventariseren van zo’n tweehonderd werken.
Samen met haar collega bekeek Gorter het ene topstuk na het andere. Belgrado dankt een deel van de collectie aan de vredesgedachte van na de eerste wereldoorlog. In die tijd predikte de Volkerenbond vriendschap en samenwerking als anti-dotum voor oorlogen. Brussel en Amsterdam hadden beide een stedenband aangeknoopt met Belgrado. Het nieuwe koninkrijk op de Balkan had zich nog maar net ontworsteld aan de Turkse en de Oostenrijks-Hongaarse heerschappij en richtte de blik nu naar het noorden. Ter bezegeling van de Europese band schonken de Lage Landen tientallen meesterwerken. ‘Ze waren niet misselijk,’ zegt Gorter. ‘Een Carel Willink, een Toorop, Breitner, Israëls, Van Gogh, ga zo maar door.’ Maar de echte uitdaging vormden de circa vijftig werken op de lijst waarvan de schilder genoteerd stond als ‘anoniem’.
Inventarisnummer 1100 was niet direct thuis te brengen. Met de conservatrice van het museum sprak Gorter af dat zij een twintigtal opmerkelijke doeken, waaronder deze Johannes de Doper, zou presenteren op Codart, een internationale bijeenkomst van beheerders van Hollandse en Vlaamse kunst.
Boedapest, jaren zeventig
In het Museum van Schone Kunsten bestudeert conservatrice Susan Urbach een foto-archief. Haar oog valt op een opmerkelijke zwart-wit foto van een schilderij. De afbeelding toont Johannes de Doper die naar Christus wijst, de naad in het midden lijkt te duiden op een ondergrond van hout. De foto is op een stuk karton geplakt. De bijbehorende omschrijving luidt: ‘Duitse schilder, zestiende eeuw, in bewaring gegeven door Arthur Löfkovits.’ De conservatrice meent het werk te herkennen als Vlaams, maar zonder het orgineel is niets met zekerheid te zeggen. ‘Ik ben ervan overtuigd dat dit schilderij een bijzonder belangrijk relikwie van Nederlandse schilderkunst is, zowel vanwege zijn zeldzame iconografie als zijn hoge kwaliteit,’ zo schrijft ze in een artikel over haar speurtocht naar het paneel.
De foto blijkt gemaakt in een museum in het Hongaarse provinciestadje Debrecen. Sinds 1905 hangt daar de privécollectie van de joodse verzamelaar Arthur Löfkovits. Maar in Debrecen is het schilderij niet meer aanwezig: in een oud inventarisboek staat dat het in 1948 samen met een onbekend aantal andere stukken is teruggegeven aan de dochter van Löfkovits.
Urbach gaat op zoek naar de dochter, maar die is in Hongarije niet meer traceerbaar. Waarschijnlijk heeft ze het land verlaten toen het communistisch werd. Heeft ze de kunst verkocht om haar uitreis te kunnen betalen? Of is het haar gelukt de werken de grens over te smokkelen? In Debrecen is echter wel een foto van het interieur van het museum waarop nog net een rand zichtbaar is van deze onbekende Johannes de Doper, hangend tussen andere schilderijen. Op basis van de maat van die andere schilderijen (die er nog wel zijn) en een museumgids uit 1939, weet Urbach vast te stellen dat het paneel 82 bij 50 centimeter moet meten. Het wordt in de gids aangeduid als deel van een drieluik.
Een andere aanwijzing is de compositie: de afbeelding toont Johannes de Doper onmiskenbaar als hoofdpersoon, de christus-figuur staat nog op de achtergrond. Het lijkt erop dat het paneel dus afkomstig moet zijn uit een meerdelig werk over Johannes, en daarvan zijn er in die periode niet zoveel gemaakt. Ze noemt het voorlopig: ‘Zie het lam Gods.’
Hoe meer de conservatrice te weten komt, hoe sterker haar vermoeden dat het hier gaat om een verloren gewaand werk: een van de panelen uit het vijfhonderd jaar oude Johannes-de-Doper-altaar van Juan de Flandes.
Deze ‘Jan van Vlaanderen’, wiens echte naam niet bekend is, geldt als een van de belangrijkste Vlaams-Spaanse meesters. Hij was hofschilder voor koningin Isabella la Católica en kreeg van haar zijn eerste opdracht in Spanje: een altaarstuk voor het Karthuizerklooster Miraflores nabij Burgos. De documenten van het klooster noemen ene ‘Juan Flamenco’ die er van 1496 tot 1499 werkte, zo schrijft Urbach.
‘Het bijzondere van het werk betreft niet alleen de kwaliteit,’ benadrukt Lia Gorter, ‘maar ook de periode waarin het is gemaakt.’ Eind vijftiende eeuw was een turbulente tijd: in 1492 was het Spanje eindelijk gelukt de Moren te verdrijven en in datzelfde jaar ontdekte Columbus Amerika. Om de triomfen te vieren werd er gebouwd en versierd. Overal verrezen kerken en kloosters, bij voorkeur op plekken waar eerst moskeeën stonden. Als tegenwicht aan de Moorse bouwkunst, die nu had afgedaan, haalde Spanje de bouwers uit het noorden.
Het culturele Mekka in die tijd was Vlaanderen met Brugge als centrum. Van zilversmeden tot tapijtwevers, van metselaars tot schilders, Vlaamse meesters op elk gebied vonden emplooi in Spanje. Het was tegen die achtergrond dat Juan de Flandes de opdracht kreeg om het Johannes-altaar te schilderen. Dat thema was overigens niet willekeurig gekozen. Nu de Moren verjaagd waren, moest het Spaanse volk het katholicisme van het begin af aan uitgelegd krijgen, liefst zo beeldend mogelijk. Johannes de Doper was daarin een belangrijke schakel: want hij was het die de komst van Christus aankondigde.
Als conservatrice Susan Urbach haar zwart-wit foto in Boedapest vindt, is de speurtocht naar het altaar al in volle gang. In 1976, toen een van de panelen opdook, volgde een theoretische reconstructie met drie al eerder gevonden stukken. Daaruit bleek dat het altaar vermoedelijk bestond uit een groot middenpaneel, met aan weerszijde twee kleinere panelen boven elkaar. In dat geval zou er nog maar een stuk ontbreken. Op basis van een iconografische analyse in 1979 werd gesuggereerd dat dat paneel een buiten-tafereel zou tonen, mogelijk De prediking van de Doper.
In het Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen 2001 publiceert Urbach haar foto met al deze bevindingen, en roept ze haar collega’s op naar het originele paneel uit te kijken.
Belgrado 1963
Bij het Nationaal Museum op het centrale plein in Belgrado klopt een diplomaat aan van de Italiaanse ambassade. Hij heeft een schilderij bij zich dat hij te koop aanbiedt. Hoe hij eraan komt en of hij wel de eigendomspapieren bezit, blijft ongewis. Wie de schilder is evenzo. Maar de kwaliteit is onmiskenbaar hoog. Het museum besluit het te kopen, en inventariseert het onder nummer 1100.
Brugge 2002
Als Culturele Hoofdstad van Europa pronkt Brugge met een grote tentoonstelling van de Vlaamse Primitieven, getiteld De eeuw van Van Eyk. Organisator Till-Holger Borchert brengt voor het eerst een reconstructie bijeen van het Johannes-altaar van Juan de Flandes. Het grote middenstuk met daarop de Doop van Christus in de Jordaan komt uit een particuliere collectie in Madrid. Een kleiner paneel linksboven toont de Geboorte van Johannes de Doper (uit het Cleveland Museum of Art). Rechtsboven is De onthoofding van Johannes de Doper (Musee d’Art et d’Histoire te Geneve), rechtsonder het Feest van Herodes (Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen). Alleen het deel linksonder ontbreekt.
Amsterdam, maart 2003
Als afgesproken houdt de conservatrice van het Nationaal Museum in Belgrado een presentatie tijdens Codart, de internationale bijeenkomst van beheerders van Hollandse en Vlaamse kunst. Ze toont afbeeldingen van de opmerkelijkste werken uit haar net geïnventariseerde collectie. Wanneer De prediking van Johannes de Doper verschijnt klinkt er uit de zaal een kreet. Lia Gorter herinnert zich hoe Till-Holger Borchert, de organisator van de tentoonstelling uit Brugge, uit zijn stoel opspringt. ‘Dat is em, riep hij, dat is em.’ De laptop van Gorter biedt meteen alle details over het originele paneel. Borchert bekijkt de gefotografeerde voorkant, achterkant, zijkant. Hij is vooral geinteresseerd in de maat: 82 bij 50 centimeter, dat kan niet missen. Hij belt onmiddellijk Susan Urbach en stuurt haar de kleurenafbeelding.
‘Fantastisch niet?’ Borchert kan er nog steeds niet over uit. Hij zoekt naar de juiste woorden om het belang van de vondst te onderstrepen. Maar het meest treffend is misschien wel zijn opgeluchte uitroep: ‘We zijn er.’
Gepubliceerd in Trouw en De Morgen